Prinsjesdag 2018

Op 18 september 2018 (Prinsjesdag) heeft het kabinet haar plannen voor 2019 bekendgemaakt. In dit artikel vatten we de voor medewerkers in de financiële dienstverlening meest relevante onderwerpen van de overheidsplannen samen. De dagen na Prinsjesdag volgen stevige discussies over de inhoud (de Algemene Politieke Beschouwingen). De ervaring leert dat er op basis van deze discussies nog veel kan veranderen. Wat in deze samenvatting wordt genoemd, is dus allerminst een absolute zekerheid. De komende dagen zullen er (kortere) berichten voor enkele andere Wft-modules worden gepubliceerd.

Troonrede – “Meer mensen moeten merken dat het goed gaat”
Na een tocht door Den Haag in de glazen koets, sprak de Koning de door het kabinet opgestelde Troonrede uit voor de leden van de Staten Generaal.

Koning Willem-Alexander refereerde aan het feit dat het volgend jaar 75 jaar geleden is (1944) dat grote delen van het land zijn bevrijd van de bezetter. Sindsdien is Nederland steeds sterker geworden in termen van welvaart, ondernemerschap en bestaanszekerheid. Ook economisch gaat het goed: 2019 is het zesde opeenvolgende jaar van groei. Het nationaal inkomen groeit naar verwachting met 2,6% en er is een begrotingsoverschot van 1%. De werkloosheid is historisch laag, met 3,5%.

Toch is een steeds beter land niet vanzelfsprekend. Vertrouwen in de toekomst is werk in uitvoering. De regering richt zich daarbij op ‘een hechte samenleving’. Daarom wordt aandacht besteed aan onder meer:

  • Eenzaamheid onder ouderen
  • Mensen met problematische schulden, met verward gedrag of zwerfjongeren
  • Cultureel erfgoed (€ 325 miljoen extra de resterende kabinetsperiode)
  • Integratie van statushouders

Verder is er een toename in koopkracht, volgens de Troonrede, die de kracht van de samenleving versterkt. Er komt bovendien een Wet Arbeidsmarkt in Balans, die schijnzelfstandigheid tegengaat, en werkgevers minder huiverig moet maken vast personeel aan te nemen. Ook mensen met een arbeidsbeperking moeten meer aan de slag. Overige punten uit de Troonrede:

  • Er komt overleg over het pensioenstelsel.
  • Het vestigingsklimaat voor bedrijven is belangrijk, reden om de dividendbelasting af te schaffen.
  • De zorguitgaven zijn nu al 25% van alle collectieve uitgaven; daarom zijn er akkoorden met stakeholders over kwaliteit en betaalbare zorg gemaakt.
  • Extra geld voor:
  • Infrastructuur.
  • Onderwijs.
  • Veiligheid (politie en defensie).
  • Aandacht voor de oververhitte woningmarkt.
  • De noodzaak van toekomstgericht klimaatbeleid.

Koopkrachtontwikkeling
In de Miljoenennota en Rijksbegroting 2019 gaan veel mensen erop vooruit, mede door geleidelijke invoering van een tweeschijvenstelsel in de Inkomstenbelasting (zie verderop). De regering stelt dat de koopkracht gemiddeld stijgt met 1,5%. Het Nibud berekent dat de koopkracht kan stijgen of dalen, afhankelijk van de persoonlijke situatie. Het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting noemt de koopkrachtontwikkelingen ‘grillig’.

Koopkrachtontwikkeling voor 2019 (bedragen netto per maand)
Bron: NibudProcentueelIn euro’s per maand
1. Paar, twee kinderen, bijstand+ 1,3%+ € 30
2. Alleenstaande, modaal, bruto jaarinkomen € 35.000+ 2,0%+ € 43
3. Paar, 1 kind, alleenverdiener, bruto jaarinkomen € 40.000+ 1,2%+ € 30
4. Paar 1 kind, tweeverdiener, bruto jaarinkomen € 25.000 en € 10.000– 0,9%– € 26
5. Paar, 2 kinderen tussen de 0 en 12, alleenverdiener, bruto jaarinkomen € 75.000+ 0,5%+ € 22
6. Paar, 2 kinderen tussen de 0 en 12, tweeverdiener, bruto jaarinkomens € 45.000 en € 25.000+ 1,2%+ € 59
7. Paar, 2 kinderen tussen de 0 en 12, tweeverdiener, bruto jaarinkomens € 45.000 en € 25.000, 3 dagen bso+ 2,0%+ € 96
8. Alleenstaande ouderen, AOW, zonder aanvullend pensioen+ 0,9%+ € 13
9. Paar, AOW-gerechtigd met aanvullend pensioen, bruto jaarinkomen 2 x AOW + € 15.000 en € 10.000 aanvullend pensioen+ 0,2%+ € 5

Belangrijke kanttekeningen
Voor veel inwoners zou er een koopkrachtstijging zijn, maar juist voor lagere inkomens kan dit tegenvallen, zo stelt het Nibud. Dit is een gevolg van verhoging per 1 januari 2019 van het lagere BTW-tarief (van 6% naar 9%). Dit tarief geldt voor noodzakelijke uitgaven, zoals voeding, vervoer, kappers, et cetera. Verlaging van de tarieven inkomstenbelasting weegt voor sommige groepen (zeker met meerdere kinderen) daardoor niet op tegen de hogere uitgaven.

Verder stijgt de zorgpremie en wordt de belasting op energie met 50% verhoogd.

Een belangrijke kanttekening is te maken bij de koopkrachtberekeningen die uitgaan van een inflatie van 2,4% is en een loonstijging van 3,0%. Stijgt het loon niet, dan daalt de koopkracht dus, omdat deze circa 3% lager wordt dan de hierboven genoemde toenames. Overigens worden in de diverse Prinsjesdagstukken ook andere percentages genoemd (2,5% inflatie en 2,9% loonstijging, bijvoorbeeld). De koopkrachtplaatjes zijn echter gebaseerd op de eerder genoemde percentages.

Inkomstenbelasting 2019
De tariefschijven in de inkomstenbelasting worden aangepast, zodat er naar een tweeschijvenstelsel wordt toegewerkt. Het tarief in de eerste schijf gaat licht omhoog (0,1%), maar daalt in 2019 in de tweede en derde schijf sterk (met 2,75%). Ook het tarief van de hoogste schijf gaat iets naar beneden (0,2%). De grens om in het hoogste tarief van de inkomstenbelasting te komen, ligt in 2019 op € 68.507 (gelijk aan 2018). Voorbeeld  tarieven inkomstenbelasting. Een belastingplichtige (jonger dan de AOW-leeftijd) verdient € 60.000 bruto per jaar.

De verschuldigde inkomstenbelasting in 2018 bedraagt:

1e schijf:             € 20.142 x 36,55% =                                 €   7.361
2e schijf:             (€ 33.994 -/- € 20.142) x 40,85% =           €   5.658
3e schijf:             (€ 60.000 -/- € 33.994) x 40,85% =           € 10.623
4e schijf:                            nihil x 51,95%                                  nihil
Totaal:                                                                                   € 23.642

De verschuldigde inkomstenbelasting in 2019 bedraagt:

1e schijf:              € 20.384 x 36,65% =                                 €   7.470
2e schijf:              (€ 34.300 -/- € 20.384) x 38,10% =           €   5.301
3e schijf:              (€ 60.000 -/- € 34.300) x 38,10% =           €   9.791
Totaal:                                                                                   € 22.562

Verschil: € 1.080 minder inkomstenbelasting in 2019.

Op basis van deze berekening lijkt de koopkracht voor deze persoon met € 90 per maand toe te nemen. Hij is immers in beginsel € 1.080 minder inkomstenbelasting verschuldigd. Toch ligt het genuanceerder.

Heffingskortingen

Algemene heffingskorting
Een ander belangrijk onderdeel van de inkomstenbelasting, is het systeem van de heffingskortingen. Er zijn vele verschillende heffingskortingen. De maximale algemene heffingskorting wordt verhoogd van € 2.265 naar € 2.477, en de afbouw van deze heffingskorting (voor inkomens boven de € 20.384) gaat sneller dan in 2018.

Voorbeeld afbouw algemene heffingskorting bij een bruto inkomen van € 60.000, is de algemene heffingskorting:

In 2018:In 2019:
Het maximum van € 2.265 -/- de afbouw.
De afbouw bedraagt 4,683% over het inkomen boven de € 20.142. Dat is 4,683% x € 39.858 = € 1.867.
Totale algemene heffingskorting: € 2.265 -/- € 1.867 = € 398.
Het maximum van € 2.477 -/- afbouw.
De afbouw bedraagt 5,147% over het inkomen boven de € 20.384. Dat is 5,147% x € 39.616 = € 2.039.
Totale algemene heffingskorting: € 2.477-/- € 2.039 = € 438.

De algemene heffingskorting voor iemand met een inkomen van € 60.000 neemt dus toe met € 40.

Arbeidskorting
De arbeidskorting gaat omhoog van € 3.249 naar € 3.399. De arbeidskorting neemt met 6% af boven een inkomen van € 34.060. In 2018 is de afname nog beperkt tot 3,6%.

Voorbeeld afbouw arbeidskorting bij een bruto inkomen van € 60.000, is de arbeidskorting:

In 2018:In 2019:
Het maximum van € 3.249 -/- afbouw.
De afbouw is 3,6% over het inkomen boven de € 33.112. Dat is 3,6% x € 26.888 = € 967.
De arbeidskorting bedraagt dus € 3.249 -/- € 967 = € 2.282.
Het maximum van € 3.399 -/- afbouw.
De afbouw is 6% over het inkomen boven de € 34.060. Dat is 6% x € 25.940 = € 1.556.
De arbeidskorting bedraagt dus € 3.399 -/- € 1.556 = € 1.843.

De arbeidskorting in 2019 is dus € 439 lager dan in 2018.

Een alleenstaande met een inkomen van € 60.000 gaat er op vooruit in 2019:

Effect tarieven inkomstenbelasting: + € 1.080 (minder IB, meer inkomen)
Effect Algemene heffingskorting: + €     40
Effect Arbeidskorting:-/- €   439
Totaal: + €    681

Dat is een vooruitgang van 1,87% op het netto inkomen. Bij een inflatie van 2,4% zou dit een achteruitgang zijn. Vandaar dat de overheid uitgaat van een loonstijging van 3,0%. Deze belastingplichtige moet ook nog zijn boodschappen doen en de zorgpremie betalen, net als zijn energierekening. Die drie grote uitgavenposten nemen allen toe. Daarmee wordt rekening gehouden in de koopkrachtmeting.

Ouderenkorting
De ouderenkorting voor pensioengerechtigden met een laag inkomen, gaat € 178 omhoog naar € 1.596 (2018: €1.418). Wel wordt vanaf 2019 voor het eerst de ouderenkorting afgebouwd en wel met 15% voor zover het inkomen uitkomt boven de € 36.783.

Inkomensafhankelijke combinatiekorting
Overige heffingskortingen veranderen nauwelijks in hoogte. Wel zal de Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK) niet meer gelden voor iemand met een uitkering in het kader van de Ziektewet. Nu al geldt de IACK niet voor iemand in de WW. Als iemand in de WW ziek wordt, krijgt hij een ZW-uitkering, waarvoor de IACK weer wel geldt en hij er netto op vooruit gaat. Dat verschil vindt de regering vreemd. Daarom krijgt iemand in de ZW vanaf 2019 geen recht meer op IACK.

Bovendien verandert de opzet van de IACK. In 2018 is er nog een basisbedrag van € 1.052, die boven een bepaald inkomen toe kan nemen tot maximaal € 2.801.

In 2019 verdwijnt het basisbedrag. De IACK begint op € 0 en neemt dan toe met 11,45% van het inkomen tot maximaal € 2.801.

Recht op heffingskortingen voor buitenlandse belastingplichtigen
Het recht op heffingskortingen voor buitenlands belastingplichtigen wordt beperkt. Hierdoor hebben buitenlands belastingplichtigen meestal minder recht op heffingskortingen vanaf 2019.

De totale belastingdruk stijgt in 2019 naar 39,2% (2018: 38,6%; in 2013 was dit nog maar iets meer dan 33%). In de 39,2% belastingdruk zit wel de BTW-verhoging verdisconteerd.

Afbouw aftrektarief vanaf 2020
Er zijn diverse aftrekbare kosten (aftrekbaar van het belastbaar inkomen in box 1). Vanaf 2020 wordt het tarief waarover aftrek mogelijk is, versneld afgebouwd voor:

  • Aftrekbare kosten eigen woning (was al deels voorzien).
  • Ondernemersaftrek.
  • MKB-winstvrijstelling.
  • Terbeschikkingstellingvrijstelling.
  • Persoonsgebonden aftrek (zoals alimentatie).

Verloop beperken aftrektarief 2018 t/m 2023

Jaar2018 2019 2020 2021 2022 2023 
Maximaal aftrektarief aftrekbare kosten eigen woning49,5%49,0%46,0%43,0%40,0%37,05%
Maximaal aftrektarief andere grondslagverminderende posten (werkt pas vanaf 2020)51,95%51,75%46,0%43,0%40,0%37,05%

De aftrek zal in 2023 beperkt zijn tot het tarief van de eerste schijf (37,05%).

Volledig tweeschijvenstelsel  vanaf 2021
Vanaf 2021 zijn er nog maar twee belastingschijven: van 37,05% tot een inkomen van € 68.507 (vorig jaar ging de regering overigens nog uit van een eerste schijf van 36,93%). Daarboven is het tarief 49,5%. Daarbij moet men er rekening mee houden dat de grens waarop het hoogste tarief bereikt wordt, van 2018 tot en met 2024 wordt bevroren. Die grens blijft dus € 68.507. Deze bevriezing raakt hiermee circa 90.000 huishoudens.

Voor AOW-gerechtigden geldt nog wel een drieschijvenstelsel, omdat zij geen premies volksverzekeringen hoeven af te dragen.

Verhogen zorgtoeslag en kindregelingen
De zorgtoeslag wordt verhoogd voor lage inkomens. De verhoging is voor een stel echter veel hoger dan voor een alleenstaande. Voor beiden wordt de zorgtoeslag verhoogd vanwege de hogere zorgpremie, maar vervolgens wordt daar € 3 per jaar voor een alleenstaande op in mindering gebracht. Een stel krijgt er maximaal  € 92 per jaar bij. De inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet wordt daarentegen verhoogd naar 5,7% (2018: 5,65%).

Tot slot worden de Kinderbijslag en het Kindgebonden budget licht verhoogd. De kinderopvang zelf moet minder gaan kosten in de plannen van de regering.

Vermogensrendementsheffing 2019
Hoewel er herhaaldelijk op is aangedrongen om het werkelijke rendement op vermogen te belasten, zal dat in 2019 nog niet gebeuren. Wel zijn de fictieve rendementen in de 2 rendementsklassen (sparen en beleggen) gepubliceerd, op grond waarvan het belast inkomen uit vermogen wordt vastgesteld.

Het rendement op sparen wordt op 1 januari 2019 gesteld op 0,13% (2018: 0,36%).

Het rendement op beleggingen wordt op 1 januari 2019 gesteld op 5,60% (2018: 5,38%).

Omdat ook de vrijstelling verhoogd wordt naar € 30.360 (2018: € 30.000), en de grens van de tarieven wordt geïndexeerd, ziet de vermogensrendementsheffing er vanaf 2019 als volgt uit:

Vermogen boven vrijstelling van € 30.360Gemiddeld rendementBelastingdruk (30%)
0 – € 71.6501,94% (2018: 2,02%)0,582% (2018: 0,606%)
€ 71.651 – € 989.7364,45% (2018: 4,33%)1,335% (2018: 1,299%)
Meer dan € 989.7365,60% (2018: 5,38%)1,680% (2018: 1,614%)

Sociale zekerheid
Er is weinig groot nieuws op het gebied van sociale zekerheid. De huidige belangrijkste Sociale Zekerheidswetten, zoals AOW, Anw, WIA en WW, veranderen niet. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat wel een actieplan opzetten om de krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken. Overige globale punten binnen de Sociale Zekerheid zijn:

  • Wetsvoorstel Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB). Die moet voorkomen dat een werkgever die ‘fatsoenlijk’ met zijn werknemers omgaat, concurrentienadeel ondervindt van bedrijven die constructies bedenken om lonen te drukken en risico’s af te wentelen Voorbeelden van genoemde maatregelen in de WAB zijn:
    • Risico’s van het aannemen van vast personeel wegnemen voor werkgevers (zoals loondoorbetaling bij ziekte);
    • Compensatie van de transitievergoeding (voor kleine werkgevers) als de plicht deze te betalen het gevolg is van bedrijfsbeëindiging, pensionering of ziekte.
    • Verruimde mogelijkheden met een proeftijd;
    • Lagere WW-premie voor vaste dan voor flexibele werknemers;
    • (Nog) meer mogelijkheden om af te wijken van de ketenbepaling (waardoor iemand minder snel vast in dienst komt);
    • Payroll-organisaties mogen niet afwijken in arbeidsvoorwaarden.
  • Er komt een plan om zelfstandigen en hun opdrachtgevers meer duidelijkheid te geven over hun positie op de arbeidsmarkt (wel of geen dienstbetrekking). Onderzoek naar de mogelijkheden ter verduidelijking, loopt nog.
  • Hetzelfde geldt voor het plan om het Pensioenstelsel te herzien.
  • Er komen allerlei actieplannen om mensen meer ‘mee te laten doen’: dit geldt voor werklozen, arbeidsbeperkten en immigranten met een verblijfsvergunning/statushouders.
  • Hoewel de minister aangeeft dat werken ook moet leiden tot minder mensen met schulden, wordt er ook opnieuw bekeken hoe problematische schulden beter voorkomen kunnen worden.
  • Partners krijgen één week geboorteverlof als hun vrouw of vriendin net is bevallen. Dit doorbetaalde verlof is nu nog twee dagen. Ook mogen ze het eerste half jaar vijf weken onbetaald vrij nemen met recht op een UWV-uitkering van 70 % van hun loon. Met een maximum van € 3.185 per maand. Vanaf juli 2020.

Bron: https://www.consis-pa.nl/artikel/10167-prinsjesdag-basis.html

Geplaatst in Boekhouding, Fiscale eenheid, Inkomstenbelasting, Loonadministratie, Omzetbelasting en getagd met , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , , .

Geef een reactie